Toch NIET enkel gifgasgranaten op de Paardenmarkt
Volgens speurwerk van Luc Vandeweyer van
het Rijksarchief en Tine Missiaen van de Universiteit Gent bracht zou het
munitiestort op de Paardenmarkt ter hoogte van Heist niet uit een derde
gifgasbommen bestaan, maar wel helemaal. ‘Wij zijn tot die vaststelling gekomen
na het bekijken van dossiers uit die periode’ zegt Vandeweyer. “Uit nooit
eerder doorplozen dossiers van het Bestuur van het Zeewezen, van de
Recuperatiedienst van het Belgisch Leger en van het kabinet van toenmalig
Belgisch minister van oorlog Masson blijkt dat het bij het storten op de
Paardenmarkt van achtergebleven munitie uitsluitend ging om gifgasgranaten. De
gedumpte munitie op de Paardenmarkt bestaat dus hoogstwaarschijnlijk vrijwel
volledig, in plaats van voor een derde deel, uit gifgasgranaten. Tekenend
hiervoor is dat het betreffende subdossier uit het archief van het Bestuur van
het Zeewezen als titel meekreeg: “Immersion d’obuz à gaz asphyxiant”. Chemische
munitie leverde immers het grootste gevaar op en kon niet, zoals bij
conventionele munitie gebruikelijk was, in een kuil aan land gecontroleerd tot
ontploffing worden gebracht; de kans dat dampen door de wind oncontroleerbaar
zouden worden weggeblazen was immers te groot. Daarom scheidde de ‘Service de
la Récupération’ van het Belgische leger na WOI de achtergebleven munitie
systematisch in chemische en ‘gewone’ granaten, zo blijkt. De chemische munitie
werd opzijgelegd om naar zee te worden afgevoerd. De conventionele munitie werd
in de directe buurt aan land gecontroleerd tot ontploffing gebracht..”
Niét enkel gifgasgranaten op de
Paardenmarkt
Pas in november van 1919 begon het
Belgische leger met dumpingen op de Paardenmarkt. Het ging het om de Duitse
munitie die op het slagveld was achtergebleven, vaak nog in de
'fabrieksverpakking': in kisten en kratten. Krantenberichten uit die tijd
spreken over het 'dagelijks' af en aan rijden van 'een paar honderd'
spoorwagons. In een geheim Belgisch marine-rapport uit 1972 wordt geschat dat
het ging om 300 ton per dag. De operatie - die onder leiding stond van de
artillerieofficier De Ridder - duurde een half jaar.
Tevoren waren echter de Britten als eersten
gestart met het dumpen van hun overgebleven munitie in zee. In het Public
Records Office in Kew, bij Londen, ligt een dossier over deze transporten: in
de periode juni tot september 1919 lieten de Britten ten minste 1.600 spoorwagons
met munitie naar Zeebrugge rijden. Op de havendam, werd de
munitie overgeladen op klepbakschepen, onderlossers die het oorlogstuig even
ten oosten van de havenmond in zee lieten vallen. De stortplaats is de
zandplaat Paardenmarkt. Met deze Britse dumpingen wordt in het nieuwe onderzoek
echter geen rekening gehouden.